In dit online jaarverslag staan de activiteiten en organisatie van het WODC in 2020 beschreven. Een bijzonder jaar, gekenmerkt door Covid-19 waardoor vanaf half maart alle medewerkers volledig thuis werkten. Meer daarover leest u verderop in dit hoofdstuk. In het artikel Onderzoek is een lijst opgenomen van de 92 rapporten die het WODC in 2020 heeft afgerond. Daarnaast worden de 22 artikelen genoemd die zijn gepubliceerd in (semi-)wetenschappelijke tijdschriften. In het artikel Organisatie geven we inzicht in de organisatie van het WODC in 2020 en geven we toelichting op de reorganisatie die het WODC doormaakte. Tot slot is er een Vooruitblik op 2021 door de ogen van onze medewerkers. Op verschillende plekken in dit jaarverslag worden specifieke onderzoeken van het WODC uitgelicht. Hier wordt ook de impact van elk onderzoek besproken.

Over het WODC

Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) is het kennisinstituut voor het ministerie van Justitie en Veiligheid. Het WODC verricht zelf onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek of laat dit door externe partijen doen. Met feiten en kennis draagt het WODC op die manier bij aan het beleid van het ministerie van Justitie en Veiligheid.

De werkzaamheden van het WODC zijn in drie kerntaken onder te verdelen

  1. Wetenschappelijk onderzoek doen.
  2. Wetenschappelijk onderzoek uitzetten bij externe partijen en dit begeleiden.
  3. De resultaten van de onderzoeken vertalen naar bruikbare kennis die bijdraagt aan het beleid op het terrein van justitie en veiligheid.

Het WODC is sinds september 2019 een zelfstandige dienst van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Dat is vastgelegd in het Organisatiebesluit ministerie van Justitie en Veiligheid

Uit het onderzoek blijkt dat een aanzienlijk deel van de Nederlanders (zo’n 15 procent) slachtoffer is van cybercriminaliteit.

Uitgelicht onderzoek

Aard en omvang van slachtoffer- en daderschap van cyber- en gedigitaliseerde criminaliteit in Nederland

Over het onderzoek
Cybercriminaliteit staat al jaren volop in de belangstelling bij de makers van justitieel beleid en in de justitiële praktijk. In dit onderzoek is alle informatie die bekend is over slachtoffer- en daderschap van cybercriminaliteit en gedigitaliseerde criminaliteit in Nederland op een rij gezet via een multibronnen en -methode aanpak. Zo is een systematische literatuurstudie van academische en vakpublicaties uitgevoerd en zijn registergegevens en zelfrapportagebronnen geraadpleegd. Daarnaast is informatie verkregen uit automatische tekstherkenningstechnieken toegepast op sociale media en dark web fora. Het rapport biedt daardoor een breed overzicht van de actuele stand van zaken. 
Uit het onderzoek blijkt dat een aanzienlijk deel van de Nederlanders (zo’n 15 procent) slachtoffer is van cybercriminaliteit en ook dat er (afhankelijk van de geraadpleegde bron) overwegend een stabiele of licht dalende trend zichtbaar is in slachtofferschap in de periode 2008-2019. De meeste van deze slachtoffers zijn getroffen door malware: ongewilde schadelijke software, zoals virussen of ransomware. Een vorm van slachtofferschap die is toegenomen in recentere jaren betreft online fraude, zoals oplichting op marktplaats.nl. Uiteindelijk doet slechts een klein deel van de slachtoffers van cyber- en gedigitaliseerde criminaliteit aangifte bij de politie.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat er een groot gat zit tussen het percentage personen dat zegt slachtoffer te zijn geweest van cyber- en gedigitaliseerde criminaliteit en het aantal bij justitie bekende cybercriminelen. De tientallen tot honderden verdachten op jaarbasis staan niet in verhouding tot de vele slachtoffers of tot de vele jongeren die zelf aangegeven cyber- of gedigitaliseerde criminaliteit te hebben gepleegd. Voor deze laatste groep gaat het voornamelijk om delicten zoals toegang verkrijgen tot iemand anders zijn e-mail of sociale media, of het pesten en bedreigen van leeftijdsgenoten. Het versturen van malware of het uitvoeren van een DDoS-aanval komt minder vaak voor. Ondanks dat het bovengenoemde gat groot is en blijft, neemt het aantal verdachten van en strafzaken over cybercriminaliteit wel toe in de laatste jaren. Er komt dus steeds meer cybercriminaliteit in beeld bij justitie.

Wat ermee is gebeurd
Het rapport biedt aanknopingspunten voor een integrale beleidsaanpak van cybercriminaliteit (en gedigitaliseerde criminaliteit), zowel aan de slachtoffer- als daderkant. De resultaten zijn door de minister van Justitie en Veiligheid onder andere gedeeld met de Tweede Kamer en meegenomen in het strategisch omgevingsbeeld van Justitie en Veiligheid. Daarnaast is er sprake van bredere disseminatie naar de beroepspraktijk in het veiligheidsdomein, bijvoorbeeld middels een bijdrage op de website de Secondant, een platform voor maatschappelijke veiligheid. Verder is de kennis uit dit onderzoek meegenomen in opleidingen, door opname in (nog te verschijnen) universitaire bundels over cybercriminaliteit en jeugdcriminaliteit uitgegeven door Boom Juridisch.

Beerthuizen, M.G.C.J., Sipma, T. & Laan, A.M. van der (2020). Aard en omvang van dader- en slachtofferschap van cyber- en gedigitaliseerde criminaliteit in Nederland. Den Haag: WODC. Cahier 2020-15.

Missie

Het WODC staat voor onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek dat de wetenschappelijke kwaliteitstoets kan doorstaan. Het WODC draagt met haar onderzoek bij aan beleid dat door feiten en kennis wordt ondersteund. Door het beschikbaar stellen van onderzoeksresultaten voor politici, professionals, burgers, media en wetenschappers levert het WODC een bijdrage aan een veiligere en rechtvaardigere samenleving.

Visie

Het WODC creëert door middel van het (laten) doen van onderzoek een body of knowledge op het terrein van justitie en veiligheid. De kennis van het WODC is voor iedereen beschikbaar. De toegang tot kwalitatief goede, maatschappelijk relevante kennis uit de rapporten van het WODC zorgt ervoor dat beleidsmakers betere beslissingen kunnen nemen en dat volksvertegenwoordigers en media het gevoerde beleid kunnen controleren. Ook draagt de toegang tot kennis eraan bij dat burgers geïnformeerde keuzes kunnen maken bij het uitoefenen van hun democratische rechten en dat wetenschappers kunnen profiteren van de inzichten van het WODC. Zo draagt het WODC bij aan een sterke rechtsstaat.

Impact van Covid-19 op het werk van het WODC

Sinds half maart 2020 werken alle medewerkers van het WODC wegens de pandemie thuis. Dat heeft in sommige gevallen impact gehad op de uitvoering van werk. Zo is er in 2020 bij verschillende interne en externe onderzoeken vertraging opgetreden.

Een belangrijke reden hiervoor was dat het veldwerk niet of pas nadat de maatregelen werden opgeheven kon worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld omdat de onderzoekers geen toegang konden krijgen tot de dossiers van justitiële instellingen of überhaupt geen toegang kregen tot justitiële inrichtingen. Ook was het door Covid-19 nauwelijks mogelijk om face to face interviews te houden. Een groot deel ervan werd omgezet naar telefonische interviews. Maar dit bleek niet altijd mogelijk wanneer sprake was van vertrouwelijke interviews.

Voor specifieke onderzoeken waren digitale middelen niet geschikt. Hiervoor moesten onderzoekers naar het buitenland afreizen (bijvoorbeeld naar het Caribisch deel van het Koninkrijk). Door reisbeperkingen was dit niet uit te voeren. In sommige gevallen kon een onderzoek pas weer worden opgestart wanneer de reisbeperkingen zouden worden opgeheven. Een leerpunt hierbij is geweest dat door de inzet van digitale middelen het aantal reisbewegingen kon worden beperkt.

Er waren externe onderzoekers die werden geveld door Covid-19 en daarna ook te maken kregen met langer durende klachten. Universitaire onderzoekers die in opdracht van het WODC aan onderzoek werken, vervullen naast onderzoek vaak onderwijstaken. Het fysieke onderwijs moest worden omgezet naar digitaal onderwijs op afstand. Dit was een intensief proces waardoor de uitvoer van hun onderzoek soms vertraging opliep.

In sommige onderzoeken moest de Covid-19 crisis als casus toegevoegd worden aan het onderzoek. Dit leidde tot een inhoudelijke aanpassing van de onderzoeksopzet en tot meerwerk. Dit zorgde voor vertraging van de oplevering van het eindrapport, maar ook tot interessante inzichten. Zo is in een onderzoek naar de werkomstandigheden van boa’s de impact van Covid-19 op hun werk meegenomen. Ook in het hieronder uitgelichte onderzoek is gekeken in hoeverre de conclusies van toepassing waren op de aanpak van de Covid-19-crisis.

Het onderzoek concludeert dat het niet voldoende urgente betekenis geven aan vroege signalen in het begin van de Covid-19 crisis en het niet voldoende optuigen van ad hoc nieuwe (bestuurlijke) structuren in de weg hebben gestaan van een succesvolle crisisaanpak.

Uitgelicht onderzoek

State of the art crisisbeheersing fase 2

Over het onderzoek
Het onderzoek State of the art crisisbeheersing fase 2 is uitgevoerd door de Universiteit Leiden in opdracht van het WODC. Het onderzoek werd aangevraagd door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. In dit onderzoek is in kaart gebracht welke factoren succesvolle crisisbeheersing bevorderen, en welke kwetsbaarheden er werden benoemd in evaluatierapporten van crises. Dit onderzoek heeft onder meer de kwetsbaarheden in de aanpak van de coronacrisis in kaart gebracht. Het onderzoek concludeert dat het niet voldoende urgente betekenis geven aan vroege signalen in het begin van de Covid-19 crisis en het niet voldoende optuigen van ad hoc nieuwe (bestuurlijke) structuren in de weg hebben gestaan van een succesvolle crisisaanpak.
                                                                                     
Tijdens de Covid-19 crisis werden er ad hoc nieuwe structuren opgezet voor de coördinatie van ic-bedden, testcapaciteit, beschermingsmiddelen en geneesmiddelen. Daarnaast is het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C) opgezet en kreeg het Veiligheidsberaad een nieuwe regionale bestuurlijke rol. Dat bleek ingewikkeld, want mandaten zijn vaak niet meteen duidelijk, maar er moest wel een gezamenlijke aanpak komen. Waar het aankomt op crisiscommunicatie valt het de onderzoekers op dat de overheidscommunicatie empathisch is en er door de tijd heen beter zicht komt op de behoeften van burgers. Dat ministers, burgemeesters en experts elkaar tegenspreken ondermijnt echter soms de maatregelen. 

Een analyse van evaluatierapporten van 25 rampen en crises liet zien dat vier stadia  vaak als kwetsbaar beoordeeld worden. Ten eerste de herkenning van (de aard en omvang van) een crisis. Een tweede aandachtspunt is tijdig op- en afschalen en het experimenteren met vormen van netwerksturing. Tot slot worden meaning-making (het gebruiken van een frame om proactief de crisis te duiden) en crisiscommunicatie op basis van een goed inzicht van de maatschappelijke dynamiek vaak als kwetsbaar beoordeeld. Een helder verhaal met duidelijke handelingsperspectieven, waarbij oog is voor empathie en openhartigheid is volgens de onderzoekers van belang voor goede crisiscommunicatie. 

Wat is ermee gebeurd 
Op vrijdag 29 januari 2021 stond er een artikel in Trouw over dit onderzoek. Dit werd vergezeld van een column van Rob van Wijk.  In de Kabinetsreactie  op de evaluatie van de Wet Veiligheidsregio’s staat dat het kabinet samen met de veiligheidsregio’s en de betrokken crisispartners, waaronder de aanbieders van vitale processen, een meerjarige onderzoeksagenda ontwikkelt, mede naar aanleiding van de uitkomsten van de WODC-rapporten State of the Art Crisisbeheersing (fase I en II) (Universiteit Leiden 2021, 2019).

Lakerveld, J. van, Wolbers, J., Zonneveld, A., Matthys, J. & Akerboom, M. (2020). State of the art crisisbeheersing – fase 2. Leiden: Universiteit Leiden – PLATO.