Is Nederland het definitieve bestemmingsland van asielzoekers met een verblijfsvergunning? Wie blijft er uiteindelijk in Nederland, wie vertrekt er weer – hetzij in de vorm van remigratie naar het herkomstland, hetzij in de vorm van vervolgmigratie naar een derde land? Uit het onderzoek Blijven vergunninghouders in Nederland? van het WODC en het CBS blijkt dat de meeste vergunninghouders, die in de tweede helft van de jaren negentig naar Nederland kwamen, zich langdurig in Nederland vestigden: ongeveer zeventig procent van deze groep asielmigranten woonden eind 2015 nog in Nederland. De onderzochte groep statushouders vestigde zich voor zover bekend vaker in een ander Europees land dan dat zij terugkeerde naar het land of de regio van herkomst. Permanente vestiging in Europa is dus de regel.
Er is zowel nationaal als internationaal erg weinig bekend is over migratiegedrag na vergunningverlening. Daarom onderzochten het WODC en het CBS de migratietrajecten van alle asielzoekers die in de tweede helft van de jaren negentig naar Nederland kwamen en hier een verblijfsvergunning kregen en werden ingeschreven in het bevolkingsregister. In het onderzoek “Blijven vergunninghouders in Nederland?” stonden drie vragen centraal. Ten eerste werd nagegaan hoeveel vergunninghouders er terugkeerden naar het land van herkomst (‘remigratie’) en hoeveel er emigreerden naar een ander land (‘vervolgmigratie’). Ten tweede keken de onderzoekers of er verschillen waren in de achtergrondkenmerken (bijvoorbeeld geslacht of leeftijd) van degenen die emigreerden en degenen die in Nederland bleven. Als derde vraag werd onderzocht welke achtergrondkenmerken voorspellers zijn van emigratie uit Nederland.
Remigratie, vervolgmigratie en bestemming onbekend
In de jaren negentig kwamen uit Irak, Afghanistan, voormalig Joegoslavië, Somalië en Iran de meeste asielmigranten. Van deze groep stond op 31 december 2015 31,6% niet meer ingeschreven in het bevolkingsregister, de Basis Registratie Personen (BRP, voorheen GBA). Uit het onderzoek blijkt dat 4,3% is teruggekeerd naar het land van herkomst (remigratie), 12,4 % is vertrokken naar een ander land (vervolgmigratie) en 14,9% is uit het BPR verwijderd zonder dat er een opvolgend woonland bekend was. Uit het onderzoek blijkt dat remigratie met name in de eerste jaren na aankomst nauwelijks voorkomt en daarna heel geleidelijk stijgt, wat deels verklaard lijkt te worden doordat een stijgend aantal statushouders naturaliseert en na verloop van tijd de pensioengerechtigde leeftijd behaalt.
Vervolgmigratie was vooral gericht op omliggende landen, met name het Verenigd Koninkrijk, op enige afstand gevolgd door België en Duitsland. Hoewel emigratie dus bij circa een derde van de vergunninghouders voorkwam, lijkt terugkeer naar het herkomstland vrij uitzonderlijk te zijn geweest: de toekomst van verreweg de meeste vergunninghouders lag naar het zich laat aanzien in Nederland of elders in (West) Europa. Er zijn statistische aanwijzingen dat ook de administratief verwijderde personen vaker naar een ander land migreerden dan dat ze terugkeerden naar hun herkomstland.
Demografische en sociaaleconomische kenmerken
Demografische als sociaaleconomische kenmerken van de vergunninghouders beïnvloeden de migratie-uitkomst. Mannen hadden een grotere kans om Nederland te verlaten dan vrouwen, en hoe jonger de persoon was toen hij/zij naar Nederland kwam hoe groter de kans dat hij/zij in Nederland bleef. Ook het samenwonen met een partner en het hebben van kinderen in Nederland verkleinde de emigratiekans. Vergunninghouders met een relatief zwakke sociaaleconomische positie emigreerden vaker.
Het herkomstland blijkt invloed te hebben op de migratie-uitkomsten. Vergunninghouders uit Somalië hadden een relatief grote kans op vervolgmigratie. Personen uit voormalig Joegoslavië hadden de grootste kans op geregistreerde remigratie, gevolgd door Irakezen en Soedanezen.
Vertrokken/gebleven
Vertrokken | Gebleven | |
---|---|---|
Totaal | 31,6 | 68,4 |
Irak | 33,3 | 66,7 |
Afghanistan | 23,7 | 76,3 |
Voormalig Joegoslavie | 22,4 | 77,6 |
Somalie | 62,3 | 37,7 |
Iran | 14,4 | 85,6 |
Vertrekcijfers (in percentages) van de vijf grootste groepen asielmigranten uit de jaren '90
Naturalisatieparadox
Het verwerven van de Nederlandse nationaliteit blijkt de emigratiekans maar beperkt te verminderen, ongeveer één op de vier vergunninghouders die uiteindelijk Nederlander werden, woonde eind 2015 niet in Nederland. We zouden daarom kunnen spreken van een naturalisatieparadox: het hebben van de Nederlandse nationaliteit lijkt juist ook kansen te creëren voor met name vervolgmigratie in de Europese Unie en, in mindere mate, voor remigratie. De Nederlandse nationaliteit lijkt te fungeren als een soort Europese verblijfsvergunning.
Voor sommige landen voerde Nederland zogeheten groepsgebonden beleid. We zouden verwachten dat het afkomstig zijn uit een dergelijk land samengaat met een verhoogde kans op remigratie: de gedachte achter dit beleid is immers dat de algemene omstandigheden, bijvoorbeeld als een burgeroorlog is geëindigd (denk aan voormalig Joegoslavië), kunnen verbeteren. Uit het onderzoek blijkt echter dat juist deze groep vertrok naar andere landen of is verwijderd uit BRP met onbekende bestemming.
Kansen voor Europees of bilateraal migratie- en integratiebeleid ?
De omvangrijke vervolgmigratie binnen Europa suggereert dat er nagedacht zou kunnen worden over een Europees of bilateraal integratiebeleid. Wellicht hebben personen elders in de Europese Unie – bijvoorbeeld net over de grens – meer kansen op werk dan in Nederland of hebben ze er (meer) familie. De huidige initiatieven om vergunninghouders door middel van individueel matchingsbeleid zodanig over Nederland te spreiden dat de arbeidsmarktuitkomsten worden geoptimaliseerd, zouden dan een internationale component krijgen. Zo zou het bijvoorbeeld een optie kunnen zijn EU-lidstaten vergunninghouders onderling te laten ‘ruilen’ als dat in beide landen de integratie bevordert. Ook bevestigt het onderzoek het belang van staand beleid om internationale verschillen in inwilligingskansen binnen de Europese Unie te beperken. Dat verkleint de kans dat migranten op pragmatische gronden asiel aanvragen in landen met een hoge inwilligingskans, terwijl ze daar eigenlijk niet willen wonen, slechts beperkt in integratie investeren en na verloop van tijd verder migreren, terwijl men wellicht een hogere mate van integratie had bereikt als men zich gelijk in het definitieve bestemmingsland had gevestigd.